dinsdag 6 december 2016

De Sint quiz:

Voor wie de quiz thuis ook eens wil doen:
De grote Sint quiz:
1.     Hoe heet het paard van Sinterklaas?
-      Goedweervandaag.
-      Slechtweervandaag.
-      Bewolktvandaag.

2.    Hoe ziet het bad van de Sint eruit?
-      Doorschijnend.
-      Goud.
-      Zilver.

3.    Wat heeft de Sint op zijn hoofd?
-      Een mijter.
-      Een hoed.
-      Een pet.

4.    Wat heeft de Sint steeds vast?
-      Een stok.
-      Een buis.
-      Een staf.

5.    Hoe heet de vriend van de Sint?
-      Zwarte Piet.
-      Zwarte Paat.
-      Zwarte Poot.

6.    Wat is het lievelingseten van Sinterklaas?
-      Bloemkool.
-      Worteltjes.
-      Spruitjes.

7.    Wat doet de Sint met de tekeningen van de kinderen?
-      Ophangen op zijn slaapkamer.
-      Ophangen in de living.
-      Ophangen op de WC.
8.    Hoe komt Zwarte Piet naar binnen in de huizen?
-      Door de deur.
-      Door de schoorsteen.
-      Door het raam.

9.    Hoe komt de Sint binnen in de huizen?
-      Door de deur.
-      Door de schoorsteen.
-      Door het raam.

10.  Wat ziet de Sint graag op zijn tekeningen staan?
-      Zichzelf.
-      De zon.
-      Een uil.

11.  Wat doet de Sint graag in het huishouden?
-      Borstelen.
-      Stofzuigen.
-      Strijken.

12. De Sint kan niet zo goed lezen, wat zou hij kunnen gebruiken?
-      Een zonnebril.
-      Een lampje.
-      Een leesbril.

13. Zijn er dit jaar stoute kinderen bij?
-      Ja.
-      Neen.
-      Alleen de kinderen van klas An zijn stout geweest.

14. Wat wil de Sint altijd eten bij zijn thee?
-      Speculaas.
-      Marsepein.
-      Worst.

15. De Sint is ooit verliefd geweest. Op wie was dat?
-      Marijke.
-      An.
-      Zarzuela.

16. Wat wil bittere smart zeggen?
-      Verdriet.
-      Blij.
-      Boos.

17. Waarom fietst de Sint niet over het dak?
-      Omdat een fiets geen staart heeft en niet kan hinniken.
-      Omdat de Sint niet kan fietsen.
-      Omdat het gevaarlijk is.

18. Wat bedoelt de Sint met een rijwiel?
-      Een fiets.
-      Een trein.
-      Een boot.

De juiste antwoorden:
1.     Slechtweervandaag.
2.    Doorschijnend.
3.    Een mijter.
4.    Een staf.
5.    Zwarte Piet.
6.    Spruitjes.
7.    Ophangen in zijn slaapkamer.
8.    Door de schoorsteen.
9.    Door de deur.
10. Zichzelf.
11.  Stofzuigen.
12. Een leesbril.
13. Neen.
14. Speculaas.
15. Zarzuela.
16. Verdriet.
17. Omdat een fiets geen staart heeft en niet kan hinniken.

18. Een fiets.