De
grote Sint quiz:
1. Hoe heet
het paard van Sinterklaas?
-
Goedweervandaag.
-
Slechtweervandaag.
-
Bewolktvandaag.
2. Hoe ziet
het bad van de Sint eruit?
-
Doorschijnend.
-
Goud.
-
Zilver.
3. Wat heeft
de Sint op zijn hoofd?
-
Een mijter.
-
Een hoed.
-
Een pet.
4. Wat heeft
de Sint steeds vast?
-
Een stok.
-
Een buis.
-
Een staf.
5. Hoe heet
de vriend van de Sint?
-
Zwarte Piet.
-
Zwarte Paat.
-
Zwarte Poot.
6. Wat is
het lievelingseten van Sinterklaas?
-
Bloemkool.
-
Worteltjes.
-
Spruitjes.
7. Wat doet
de Sint met de tekeningen van de kinderen?
-
Ophangen op zijn slaapkamer.
-
Ophangen in de living.
-
Ophangen op de WC.
8. Hoe komt
Zwarte Piet naar binnen in de huizen?
-
Door de deur.
-
Door de schoorsteen.
-
Door het raam.
9. Hoe komt
de Sint binnen in de huizen?
-
Door de deur.
-
Door de schoorsteen.
-
Door het raam.
10. Wat ziet de Sint graag op zijn tekeningen
staan?
-
Zichzelf.
-
De zon.
-
Een uil.
11. Wat doet
de Sint graag in het huishouden?
-
Borstelen.
-
Stofzuigen.
-
Strijken.
12. De Sint
kan niet zo goed lezen, wat zou hij kunnen gebruiken?
-
Een zonnebril.
-
Een lampje.
-
Een leesbril.
13. Zijn er
dit jaar stoute kinderen bij?
-
Ja.
-
Neen.
-
Alleen de kinderen van klas An zijn stout geweest.
14. Wat wil
de Sint altijd eten bij zijn thee?
-
Speculaas.
-
Marsepein.
-
Worst.
15. De Sint
is ooit verliefd geweest. Op wie was dat?
-
Marijke.
-
An.
-
Zarzuela.
16. Wat wil
bittere smart zeggen?
-
Verdriet.
-
Blij.
-
Boos.
17. Waarom
fietst de Sint niet over het dak?
-
Omdat een fiets geen staart heeft en niet kan
hinniken.
-
Omdat de Sint niet kan fietsen.
-
Omdat het gevaarlijk is.
18. Wat
bedoelt de Sint met een rijwiel?
-
Een fiets.
-
Een trein.
-
Een boot.
De juiste antwoorden:
1. Slechtweervandaag.
2. Doorschijnend.
3. Een
mijter.
4. Een staf.
5. Zwarte
Piet.
6. Spruitjes.
7. Ophangen
in zijn slaapkamer.
8. Door de
schoorsteen.
9. Door de
deur.
10. Zichzelf.
11. Stofzuigen.
12. Een
leesbril.
13. Neen.
14. Speculaas.
15. Zarzuela.
16. Verdriet.
17. Omdat een
fiets geen staart heeft en niet kan hinniken.
18. Een
fiets.